1. Juich aarde voor uw Heer,
bewijs uw Koning eer,
zelfs tot de verste stranden
regeert Hij volk en landen.
Een wolk vol donkerheid
omgeeft zijn majesteit.
Op waarheid en op recht,
als fundament gelegd,
troont U in heiligheid.
2. Door vuur zullen vergaan
al wie God tegenstaan,
over de aarde lichten
de felle bliksemschichten.
Al wat beweegt en leeft
is radeloos en beeft.
Geen berg is blijven staan,
als was is hij vergaan
toen God gesproken heeft.
3. De volken zien, o Heer,
uw majesteit en eer,
uw recht, uw grote daden.
Met schaamte overladen
zien zij hun beelden aan
die daar te pronken staan,
maar buigen voor Gods macht,
gebroken in hun kracht.
Blijf ver bij hen vandaan.
4. Heel Sion juicht en zingt,
uit Juda’s steden klinkt
de lof voor God naar boven.
God laat zijn eer niet roven.
Want Hij is God alleen,
naast Hem is er niet één.
Groter zal niemand zijn
op aarde, zijn domein
door alle eeuwen heen.
5. Wie God liefheeft die haat,
de bron van al het kwaad
God redt hem uit de klauwen
van hen die hem benauwen.
Wie trouw Gods wegen gaan
ziet Hij in liefde aan.
Gods licht daalt op hen neer
hef allen voor de Heer
dankbaar een loflied aan.