1. Wat is uw huis mij lief o Heer
die troont in majesteit en eer.
Ik wil daar zijn waar U wilt wonen,
waar ik verlangend U ontmoet.
Waar U met liefde mij begroet,
waar U uw heerlijkheid wilt tonen.
U bent mijn God, mijn één en al
die ik voor eeuwig loven zal.
2. Een mus zelfs vindt uw woning, Heer,
een zwaluw strijkt van verre neer.
Zij nestelen bij uw altaren.
Het leven in uw huis is goed,
daar deelt U van uw overvloed.
U loven wij met stem en snaren.
Gelukkig wie zich bij U thuis
mag voelen, in uw heerlijk huis.
3. Gelukkig wie uw wegen kent
wie U tot hulp en helper bent,
U draagt het leven in uw handen.
O wonder van geheimenis,
het dorre dal wordt groen en fris.
Uw zegen daalt over de landen.
De regendruppels lang verwacht
zijn als het licht na donk’re nacht.
4. Uw volk dat het van U verwacht
ontvangt van U steeds nieuwe kracht.
Als pelgrims mogen zij U groeten
wanneer zij Sion binnengaan
en in het huis des Heren staan,
om blij hun Koning te ontmoeten.
Dan roep ik Heer, mijn God, U aan,
wil acht op mijn gebeden slaan.
5. U, onze God, die zich ontfermt,
U bent een schild dat ons beschermt.
U heeft ons bij de hand genomen.
Eén dag op deze heil’ge plaats
is meer dan duizend buitengaats.
Ik wil veel liever bij U komen
tot aan de drempel van uw huis
dan bij de goddelozen thuis.
6. U, Heer, die met uw schild ons dekt,
met zonlicht ons tot leven wekt,
U laat ons blij uw gunst ervaren.
Genade, glorie biedt U aan
wie onbevreesd uw wegen gaan.
Uw liefde niet te evenaren
geeft U aan wie op U vertrouwt,
U levenslang voor ogen houdt.