1. Luister, o herder, naar ons bidden,
naar al de woorden uit ons midden.
Die Jozef als uw kudde weidt,
uw volk naar groene weiden leidt,
op cherubs troont in majesteit,
verblindend in uw heerlijkheid.
2. Heer, laat uw grote kracht ontwaken,
zodat wij uit de moeiten raken.
Kom ons te hulp, wij zijn gered
als U ons in de ruimte zet.
Bestraal ons met uw licht, o God,
laat ons niet over aan ons lot.
3. Het is ons, Heer, zo bang te moede,
wij lijden zwaar onder uw woede.
Ons brood zal vol van tranen zijn
en tranen drinken wij als wijn.
Door U viel ons de vijand aan,
hun spot heeft ons voor schut doen staan.
4. Verlos ons, wil ons redding geven,
laat ons door uw genade leven.
Toon ons uw vriendelijk gezicht,
dat onze levensweg verlicht.
Dan wordt voor wie U, Heer, ontmoet,
het leven weer oneindig goed.
5. De volken heeft U, Heer, verdreven
om aan uw volk een plaats te geven.
Uw wijnstok uit Egypteland
is daar toen door U zelf geplant.
Hij groeide, bloeide door uw hand,
schoot wortel, vulde heel het land.
6. Zo werd hij machtig in vermogen,
wonderlijk groot in ieders ogen.
Hij heeft de ceders zelfs bedekt,
zich over bergen uitgestrekt.
Tot aan de zee, tot waar men ziet,
dekten zijn ranken het gebied.
7. Heeft U hem in de steek gelaten?
Houdt U hem niet meer in de gaten?
Men plukt zijn druiven allemaal,
het wild vreet al zijn takken kaal.
Het wilde zwijn wroet in het rond,
op zoek naar voedsel in de grond.
8. Heer, wil uw liefde ons weer geven,
wij kunnen zonder U niet leven.
Zie uit uw hoge hemel, Heer,
in liefde op uw wijnstok neer,
de stek, uw volk, door U geplant,
uw kind, geborgen in uw hand.
9. De wijnstok werd niet meer gevonden,
was als door vuur totaal verslonden.
Uw kind dat als verloren was,
Heer, laat het opstaan uit zijn as.
Stel in het licht uit donk’re nacht
uw kind dat U heeft grootgebracht.
10. Wij willen zonder U niet leven
maar dank en liefde aan U geven.
Heer, maak het goed en keer ons lot,
verschijn in lichtglans trouwe God.
Uw goedheid straalt van uw gezicht,
wij mogen leven in uw licht.