1. Here, wil mijn angstkreet horen,
open voor mijn klacht uw oren.
Dag en nacht roep ik U aan,
Heer, wees met mijn lot begaan.
Ongetroost ga ik mijn wegen,
alles, alles zit mij tegen.
Zelfs als ik aan U denk, Heer,
zie ik het niet zitten meer.
2. Elke nacht lig ik te woelen,
zoek ik, Heer, naar uw bedoelen.
Al wat was beleef ik weer,
al de dagen van weleer.
Hoe ik in voorbije jaren
vrolijk speelde op de snaren.
Mijn gedachten zijn verward,
onrust kwelt mijn zoekend hart.
3. Wil God niets meer van ons weten,
is Hij ons voorgoed vergeten?
Waaruit blijkt Gods trouw ons toch,
waaruit blijkt Gods liefde nog?
Wordt genade nog gevonden,
is God boos om onze zonden?
Slechts de stilte wordt gehoord,
want God spreekt geen enkel woord.
4. Ik weet waarom ik moet lijden,
God verandert door de tijden.
Desondanks denk ik toch weer
wie Hij is, mijn God en Heer.
Grote God van mijn vertrouwen,
vaste rots om op te bouwen,
die de vijanden bestrijdt
en zijn volk van hen bevrijdt.
5. Boven elke god verheven
bent U ons een weg ten leven.
Heer, slechts door uw blik alleen
spatten wateren uiteen.
Waterstromen, boven, onder,
bliksemschichten, zware donder.
Heel de aarde werd verlicht,
trilde voor uw aangezicht.
6. Heer, uw weg door zee en golven,
bleek onvindbaar en bedolven
werd de afdruk van uw voet
door de grote watervloed.
Mozes en Aäron leidden
heel uw volk naar groene weiden,
voerden het met vaste hand
naar het lang beloofde land.