1. Groot is uw naam in Juda, Heer,
heel Israël buigt voor U neer.
Jeruzalem maakte U tot
uw vaste woonplaats, grote God.
Geen vijand zal U nog bedreigen,
U bracht hun wapentuig tot zwijgen.
2. Vanaf de bergen daalt U af,
verstrooit de vijanden als kaf.
In lichtglans van uw majesteit
toont U zich machtig in de strijd.
Alleen al door uw dreigend kijken
zal wie U tegenstaat bezwijken.
3. Wie zal uw woede, Heer, doorstaan,
niet in uw oordeel onder gaan?
De mensen staan verstijfd van angst,
alleen uw recht, Heer, duurt het langst.
Trotsen en zwakken komt U tegen
met oordeel of royale zegen.
4. U breekt de weerstand en de haat
zodat men blij U loven gaat.
Elk legt zijn schatten voor U neer
en lost zijn eed in voor U, Heer.
Maar wie in macht en aanzien leven
zien naar U op met angst en beven.