1. Waarom, o God, kijkt U ons niet meer aan,
uw schapen lijden zeer onder uw woede.
Denk aan uw volk, neem het onder uw hoede,
wat hebben wij, Herder, U aangedaan?
2. Vergeet niet wie U ooit heeft vrijgekocht,
uw liefst bezit dat u niet op wilt geven.
De Sionsberg, het teken van uw leven,
uw woonplaats die U zelf had uitgezocht.
3. Zie hoe de vijand is tekeer gegaan,
wat heilig was hebben zij stuk geslagen.
Al brullend hebben zij hun vlag gedragen,
die kondigde hun overwinning aan.
4. Zij sloegen in hun woede er op los,
het rijk besneden hout moest het ontgelden.
Het was alsof zij boom en struiken velden
zoals men dood hout wegkapt in het bos.
5. Boosaardig hebben zij elkaar gezegd:
“Alles moet weg, laat alles maar verbranden”.
Zo hebben zij met goddeloze handen
alle godshuizen in de as gelegd.
6. Nergens zien wij een gunstig teken meer,
zelfs een profeet is ons niet meer gebleven.
Hoe lang geeft U de vijand tijd van leven,
beschimpen zij uw grote naam, o Heer?
7. Hoelang wacht U nog met vergelding, Heer?
U heeft zo vaak verlossing ons gegeven.
Heer, toon uw macht, U koning van ons leven,
sla hen met al hun boze plannen neer.
8. U heeft de zee gespleten door uw kracht,
de zeemonsters de koppen stukgeslagen,
de buit, hun vlees, genoeg voor vele dagen
als voedsel naar de zandwoestijn gebracht.
9. U stuurde, Heer, kreken en beken aan,
zij zijn de bronnen voor een leefbaar leven.
Maar soms heeft U geen water ons gegeven,
omdat u de rivieren droog deed staan.
10. Op uw woord stonden aan de hemelboog,
de zon en maan als ritme voor ons leven.
Zij zijn tot licht en warmte ons gegeven,
uw zegen straalt vanaf de hemel hoog.
11. U gaf de grenzen van de aarde aan,
aan ieder mens een plekje om te leven.
De vier seizoenen heeft U ons gegeven,
zij zijn een zegen in ons klein bestaan.
12. Denk aan uw macht die U bewezen heeft
nu domme dwazen steeds uw naam onteren.
Laat niet uw tortelduif uw hulp ontberen,
uw volk dat onder uw bescherming leeft.
13. Heer, denk aan uw verbond en sta ons bij,
het land is vol van duistere praktijken.
Laat armen en verdrukten niet bezwijken,
maar maak hen juichend van hun zorgen vrij.
14. Sta op, o God, kom voor uw rechten op,
vergeet het spotten niet van al die dwazen.
Hoor hoe uw tegenstanders tieren, razen,
het is compleet uw wereld op z’n kop.