1. Mijn God wil mij bescherming geven,
mijn vijanden staan mij naar ’t leven.
Als beesten vallen zij mij aan,
red mij in mijn bedreigd bestaan.
Als leeuwen die hun prooi belagen
zullen zij op mijn leven jagen.
Zij willen mij verscheuren Heer,
naast U heb ik geen helper meer.
2. Heer, als ik kwaad deed in uw ogen,
gemeen mijn naaste heb bedrogen.
Wanneer ik kwade dingen zei,
tegen wie ’t goede zocht voor mij.
Laat mij dan op mijn vluchtweg stranden
en als een prooi zijn in de handen
van hen die uit zijn op mijn val
en juichen als ik sterven zal.
3. Heer, laat uw woede zichtbaar blijken
aan mensen, volken, koninkrijken.
God, laat U gelden, toon uw recht,
wees mij genadig, red uw knecht.
U heeft met macht het woord genomen
en laat de volken bij U komen.
Uw troon staat boven al wat leeft,
waar U naar recht uw oordeel geeft.
4. Heer, ik ben zuiver in mijn ogen,
sta voor mij in, toon mededogen.
Stop hen die steeds het kwaad begaan,
geef steun aan wie uw wegen gaan.
U bent betrouwbaar en rechtvaardig,
al onze dank en liefde waardig.
U die ons zelfs van binnen kent,
die ons een rots en anker bent.
5. God is een schild om heel mijn leven,
wie Hem dient zal Hij vrijheid geven.
Wie voor Hem goed doet, goed ontmoet,
Hij straft wie steeds het kwade doet.
Zijn zwaard treft wie zijn naam vervloeken,
zijn pijl doorboort wie Hem verzoeken.
Hij scherpt zijn wapens tot de strijd,
zijn vuur verslindt in hevigheid.
6. Als was hij zwanger, de godloze;
al wat hij baart is uit den boze.
Hij graaft een gat en beult zich af,
hij valt er in; het wordt zijn graf.
Het boze kwaad van hart en handen
zal op zijn eigen hoofd belanden.
Het is niet best met hem gesteld,
op eigen hoofd daalt het geweld.
7. U komt de lof toe Heer der Heren,
ik wil U loven, prijzen, eren.
U bent tot in de eeuwigheid
rechtvaardig in uw wijs beleid.