1. O, Heer, ik ga ten onder
en dat is ook geen wonder
want U bent kwaad op mij.
Ik ben met U verbonden,
straf mij niet om mijn zonden.
Genees mij, maak mij vrij.
2. Vervuld van angst en beven
vrees ik, Heer, voor mijn leven.
Mijn God, ik ben zo bang.
Doe mij niet naar mijn daden,
ik pleit op uw genade.
Maar, Heer, wacht niet zo lang.
3. Mijn leven ligt aan scherven
maar laat mij, Heer, niet sterven.
Uw trouw is levensgroot.
Hoe zal het loflied klinken
van wie in ’t graf verzinken?
Zij zwijgen in hun dood.
4. De nacht is vol van zorgen,
ik huil tot aan de morgen
vervuld van diep verdriet.
Mijn tranen blijven vloeien,
ik voel mijn onrust groeien
want vrede vind ik niet.
5. Verdwijn wie kwaad bedrijven,
mijn God zal bij mij blijven.
Hij heeft mijn klacht verstaan.
Hij ziet mij in mijn lijden,
zijn hand zal mij bevrijden,
daar kan ik van op aan.
6. Die oppermachtig schenen;
zij zijn op slag verdwenen
met schande overdekt.
Waar God zijn macht laat blijken,
niet meer van mij zal wijken
daar leef ik opgewekt.