1. U die op tronen bent gezeten,
u, machtigen, spreekt u wel recht?
Uw hele hart is boos en slecht,
van eerlijkheid wilt u niet weten.
Uw handen plegen grof geweld,
geen vonnis wordt nog recht geveld.

2. Vanaf hun eerste levensdagen
zijn zij vervreemd van God, de Heer.
Hun gif druipt op de aarde neer.
Zij gaan zich als een slang gedragen
die zijn bezweerders kletsen laat
en listig eigen wegen gaat.

3. Verbrijzel, Heer, hun sterke kaken,
sla hen de tanden uit de mond.
Stort hen als water op de grond
waardoor geen leven zal ontwaken.
Laat hen vergaan voor ieders oog,
als pijlen breken op de boog.

4. Als slakken die in slijm verteren
zo zullen zij ten onder gaan.
Zij zullen zonder zon of maan
als foetus tot stof wederkeren.
Zij zijn een doorntak in de wind
waardoor het vuur geen voedsel vindt.

5. De onrechtvaardige moet boeten,
de vromen krijgen nieuwe moed.
Zij wassen in het rode bloed
van goddelozen elk hun voeten.
Men zegt: “Wie God dient krijgt het goed
door Hem die recht op aarde doet”


Geef een reactie

Je email adres wordt niet gepubliceerd. Required fields are marked *

Plaats reactie