1. Bewijs mij uw genade, trouwe God,
uw goede hand bestuurt mijn levenslot.
Ik weet mijn leven in uw hand geborgen.
Ik schuil bij U, onder uw vleugels laat
U mij, bevrijd, uw licht zien in de morgen.
2. Ik roep tot U die heel mijn leven kent,
die eeuwig en de Allerhoogste bent.
Wie mij bedreigt zult U voorgoed verjagen.
U die mij hulp, mij trouw en liefde zendt,
U prijs ik met mijn lied in al mijn dagen.
3. Tussen de wilde dieren in het veld
lig ik in al mijn zwakheid, uitgeteld.
Hun tanden zijn als pijlen en als speren,
hun tong een zwaard vol dodelijk geweld.
Hoe kan ik mij ooit tegen hen verweren?
4. Verhef U boven al wat leeft, o Heer,
uw glorie daalt op heel de aarde neer.
Hun strikken plaatsten zij op al mijn wegen.
Maar in hun val was er geen redding meer,
zo kwamen zij zichzelf tenslotte tegen.
5. Mijn hart vindt rust bij U, o God, alleen,
uw vrede is voortdurend om mij heen.
Vanuit de nacht klinkt blij mijn lied naar boven
bij harp en lier voor U, voor iedereen.
Bij morgenrood zal ik uw liefde loven.
6. De volken zullen stom verwonderd staan,
want ik spreek zingend heel de wereld aan.
Mijn lied stijgt op tot boven lucht en wolken
en zal over uw trouw en liefde gaan.
Verhef U, toon uw glorie alle volken.