1. Wij luisterden goed naar de woorden
die wij van onze ouders hoorden.
Over Gods daden, volk en strijd
in de al lang vervlogen tijd.
Hij gaf zijn volk een vast bestaan,
een veilig land om in te leven.
Zij hebben daarvoor niets gedaan,
het is uit liefde hen gegeven.
2. Zij mochten in uw lichtglans leven,
U heeft hun vijanden verdreven.
U bent mijn koning, Heer, U laat
mij vrij als eenmaal Jakobs zaad.
Met U voeren wij onze strijd,
wie ons bedreigen zullen vallen.
Geen zwaard of mijn heldhaftigheid,
alleen uw macht verslaat hen allen.
3. Wij willen u van harte danken
met jubelzang en blijde klanken.
De vijand die geen kans meer had
koos in galop het hazenpad.
Maar nu staan wij er anders voor,
U heeft ons in hun hand gegeven.
Wij moesten vluchten al maar door
want zij verwoestten heel ons leven.
4. Als slachtvee zijn wij prijsgegeven,
geen land bleef over om te leven.
U heeft ons leven, ons bestaan
voor weinig van de hand gedaan.
U heeft ons, Heer, te kijk gezet,
zij pestten ons met groot genoegen.
De buren vormden één front met
wie ons meewarig gadesloegen.
5. Ik draag mijn schande al mijn dagen,
ik moet hun spot en wraakzucht dragen.
Het schaamrood kleurt heel mijn gezicht,
het lijkt zowaar een volksgericht.
Maar desondanks zijn wij U trouw,
in uw verbond willen wij leven.
Toch dompelde U ons in rouw
met diepe duisternis omgeven.
6. Hadden wij, Heer, uw naam vergeten;
U kent ons hart, U zou het weten.
Geen afgodsdienst lokte ons meer,
U zou het toch wel merken Heer.
Toch worden wij wreed afgeslacht
omdat wij voor U willen leven.
Het wordt ons donker als de nacht,
geen uitzicht is ons meer gebleven.
7. Word wakker, Heer, kom ons bevrijden,
verstoot ons niet, zie hoe wij lijden.
Verberg U niet, zie naar ons om.
Ontwaak, zie uit uw heiligdom
hoe wij door mateloos geweld
en aan de aarde prijsgegeven,
genadeloos zijn neergeveld.
Sta op, o Heer en red ons leven.