1. Ik wachtte vol verlangen op de Heer,
Hij gaf mij antwoord op mijn klacht,
heeft hulp en redding mij gebracht.
Nu is mijn leven geen verschrikking meer.
Ik dreigde te verdrinken,
in modder weg te zinken.
Hij heeft op mijn gebed,
mij toen voor ieders oog
vanuit de kuil omhoog
op vaste grond gezet.

2. Nu zing ik blij een lied van dankbaarheid,
een vrolijk lied met hart en stem.
Ik juich mijn vreugde uit voor Hem,
Hij heeft mijn leven van de dood bevrijd.
Laat velen met mij juichen,
ontzag en eer betuigen,
vertrouwen op de Heer.
Voor wie in vrome schijn
vol van de leugen zijn
is er geen toekomst meer.

3. Mijn God wat heeft U veel voor ons gedaan,
wonder op wonder zagen wij,
verbaasd; wij konden er niet bij.
Wie kan, Heer, bij U in de schaduw staan?
Ik wil het hen vertellen
die er belang in stellen.
Ik maak hen U bekend.
Dan prijst het hele land
de werken van uw hand,
hoe groot en goed U bent.

4. U wilt geen offers, maar gehoorzaamheid,
U opent zelf, o Heer, mijn oor,
zodat ik al uw woorden hoor.
Ik praat met U in alle openheid.
Er is van mij geschreven,
hier ben ik: heel mijn leven,
Heer, op uw goede wet,
– die bron van leven is,
uw groot geheimenis -,
heb ik mijn hart gezet.


5. Ik maak uw naam bekend aan wie mij hoort,
er is genoeg te zeggen, Heer,
want U verbaast ons telkens weer,
door wat U zegt in uw betrouwbaar woord.
Ik zal in alle talen
uw wonderen verhalen.
Heer, wie uw goedheid kent,
met U op pad wil gaan
zal U, nu en voortaan,
prijzen om wie U bent.

6. Uw sterke arm is altijd om mij heen,
in trouw en liefde leidt U mij,
want U bent altijd heel dichtbij.
Met u, mijn God, voel ik mij nooit alleen.
Zelfs als ik door mijn zonden
geen rust meer heb gevonden,
hoe talrijk die ook zijn
als haren op mijn hoofd.
Ik weet, God zij geloofd,
dat U met mij zult zijn.

7. Heer, red mij van wie mij naar ’t leven staan,
verjaag ze met uw sterke hand.
Verlos mij, help mij uit de brand,
ze hebben mij al zoveel kwaad gedaan.
Vergeld wie door hun daden
met schuld zijn overladen.
Snoer hen de mond, o Heer.
Laat hen te schande staan,
dan klinkt hun spot voortaan
nooit of te nimmer meer.

8. Zij zijn gelukkig die uw wegen gaan,
U garandeert hen veiligheid.
U geeft hen redding op uw tijd,
uw milde glimlach kenmerkt hun bestaan.
Zij juichen U ter ere,
looft God, groot is de Here.
Mijn God, zie naar mij om.
Mijn leven, arm en zwak;
geef dat ik het herpak,
Heer, wacht niet langer, kom!


Geef een reactie

Je email adres wordt niet gepubliceerd. Required fields are marked *

Plaats reactie