1. Erger je niet aan wie het kwaad bedrijven,
het heeft geen zin, maak je dus maar niet kwaad.
Zij zijn als gras dat even mooi zal blijven
maar dat verwelkt en dan verloren gaat.
Vertrouw maar op de Heer en ga zijn wegen,
in ’t land waar God je veilig leven laat.
2. Zoek je geluk; alleen God kan het geven,
Hij geeft zelfs meer dan je ooit had gedacht.
Leg in zijn vaderhand jouw kleine leven
want Hij doet zoveel meer dan je verwacht.
Zijn recht voor jou licht uit de vroege morgen
en straalt als zonlicht uit de zwarte nacht.
3. Wees niet jaloers op wie in voorspoed leven
want dat heeft niemand ooit nog winst gebracht.
Je bent veel rijker met wat God wil geven,
zoek in het leven met de Heer je kracht.
Hij wist de sporen uit van wie Hem haten,
wat zij bezaten erft jouw nageslacht.
4. De zondaar kan zijn grijnslach niet bedwingen,
als hij de vrome naar het leven staat.
Maar God laat hem een toontje lager zingen,
en zorgt dat hem het lachen snel vergaat.
Zijn ondergang staat vast, is niet te keren
als God hem uit zijn handen vallen laat.
5. De vijanden van wie Gods naam belijden
gaan met hun zwaard en pijl en boog te keer
om al wat arm en zwak is te bestrijden,
wie eerlijk en oprecht zijn slaan zij neer.
Tot zij verdwaasd in eigen zwaarden vallen,
dan is van geen bedreiging sprake meer.
6. Wie weinig heeft maar leeft onder Gods zegen
heeft meer dan zondaars met hun geld en goed.
Die hebben hier hun loon alvast gekregen
en gaan hun ondergang al tegemoet.
Maar leven zullen, in zijn hand geborgen,
die Hij bemint, in voor- en tegenspoed.
7. Gods kinderen worden door Hem gedragen,
wat zij bezitten zal de tijd doorstaan.
Hij is hen steeds nabij in kwade dagen,
in hongersnood biedt Hij zijn gaven aan.
Maar zij die Gods gebod met voeten treden,
zullen als bloemen in het veld vergaan.
8. De zondaar leent zonder terug te geven,
maar wie God dient deelt uit met milde hand.
Gezegenden zullen in vrede leven
maar de vervloekten vallen door de mand.
Als God je liefhebt loop je vast en zeker
en val je, dan helpt Hij je uit de brand.
9. Steeds zag ik in de jaren van mijn leven
dat God zijn kinderen nooit vallen laat.
Wie met Hem leeft heeft altijd wat te geven,
zijn kinderen en armen in de straat.
Hij leent vrijuit en is vol mededogen,
een zegen voor wie hem het naaste staat.
10. Doe wat God wil, dan zul je eeuwig wonen
in ’t land dat Hij je tot een woonplaats geeft.
Want wie Hem trouw is zal Hij trouw betonen
maar niet de zondaar die in zonde leeft.
Hij zal zelfs met al zijn nakomelingen
vergaan omdat hij God vergeten heeft.
11. Wie van God houdt zal wijze woorden spreken,
de wet van God is in zijn hart geplant.
Zijn levenswandel is een zichtbaar teken,
hij struikelt niet, God houdt hem aan de hand.
De zondaar zoekt een kans om hem te doden,
God spreekt zijn kind vrij, breekt de tegenstand.
12. Blijf altijd alles van de Heer verwachten,
Hij wijst je steeds de weg die je mag gaan.
Zijn hand verdelgt de boze tegenkrachten,
jij zult voor allen in hoog aanzien staan.
En in het land waar je gerust mag leven
wijst God je zelf een vaste woonplaats aan.
13. Ik zag een goddeloze profiteren
van slimmigheidjes die hij had bedacht.
Zoals een boom; zijn groei is niet te keren,
zo werd hij rijker dan hij had gedacht.
Tot ik opeens zag dat hij was verdwenen,
hij was vergaan met al zijn praal en pracht.
14. Wie eerlijk en oprecht zijn in hun leven,
en vredelievend al hun wegen gaan,
zal God blijvend een goede toekomst geven.
Zo niet de zondaars die hun kwaad begaan,
zij zullen in de zwarte nacht verdwijnen
omdat zij slechts met lege handen staan.
15. De vromen vinden redding bij de Here,
Hij is hun burcht, hun toevlucht in de nood.
Hij heeft het kwaad ten goede willen keren,
zelfs als de vijand uit was op hun dood.
Zij leven veilig, die bij Vader schuilen
en prijzen Hem, hun God, want Hij is groot.