1. Grijp naar uw zwaard, Heer, sta mij bij,
versla wie vechten tegen mij.
Verlos mij, door uw schild geheven,
sta op, o God en red mijn leven.
Ga hen te lijf met bijl en speer
en sla mijn achtervolgers neer.
Totdat U mij het teken geeft
dat U de strijd gewonnen heeft.

2. Zij die mij naar het leven staan
zijn er van angst vandoor gegaan.
Beschaamd, vernederd en verslagen
niet meer in staat mij uit te dagen.
Wanneer uw engel, Heer, hen vindt,
zijn zij als kaf dat in de wind
verwaait, hun leven is kapot,
hun toekomst is een donker lot.

3. Zij hebben een gespannen net
om mij te vangen uitgezet.
En zonder reden die zij gaven,
werd voor mijn val een kuil gegraven.
Breng, Heer, een ommekeer teweeg,
voed hen met koek van eigen deeg.
De grond is als een open muil,
zij vallen in hun eigen kuil.

4. Nu juicht mijn hart voor U, o Heer,
voor bangheid is geen reden meer.
Met dankbaarheid zal ik verklaren:
niemand, Heer, kan U evenaren.
De zwakken gaan niet meer gebukt
onder de hand die hen verdrukt.
De armen jubelen het uit,
zij worden niet meer uitgebuit.

5. Nog klagen bozen, Heer, mij aan
om iets wat ik nooit heb gedaan.
Zij tarten mij, die flinke helden,
zij die mij goed met kwaad vergelden.
Maar trof hen ziekte, zorg en leed,
dan ging ik in het zwart gekleed.
Ik bad en vastte elke dag,
toen ik al hun ellende zag.

6. Ik rouwde in mijn zwarte jas,
alsof mijn moeder niet meer was.
Als waren zij mijn dikke vrienden,
ik vond dat zij dit niet verdienden.
Ik liep gebogen, in het zwart,
ontdaan, met een gepijnigd hart.
Maar op mijn bidden tot de Heer,
kwam er maar steeds geen antwoord meer.

7. Toen viel ik bijna, wat een schrik,
maar o, wat hadden zij een schik.
Zij troffen mij met al hun slagen
om zo mij in de dood te jagen.
Zij hadden lak aan Gods gebod
en grijnsden bij hun wrede spot.
Hoe lang, Heer, ziet U dit nog aan?
Dit kan toch zo niet verder gaan?

8. Als leeuwen vallen zij mij aan
tot ik stervend zal onder gaan.
Kom mij te hulp, Heer, hoor mijn smeken
en kom hun wrede daden wreken.
Dan prijs ik U in lied en woord
omdat U naar mij heeft gehoord
en met mij zingt uw volk, o Heer,
een machtig loflied tot uw eer.

9. Stel paal en perk, o trouwe God,
aan leedvermaak en rauwe spot.
Een ieder ziet met eigen ogen
hoe weerlozen worden bedrogen.
Geef dat het lachen hen vergaat
wanneer U, Heer, zich gelden laat.
Uw vrede, Heer, kennen zij niet,
zij zijn een bron van diep verdriet.

10. Mijn trouwe God, die alles ziet,
wees dicht bij mij en zwijg toch niet.
Luister, o God, met open oren
en help mij toch, laat van U horen.
Waak op, mijn trouwe God en Heer
en strijd voor mij en voor uw eer.
Dan zult U wie U tegenstaan
met grote overmacht verslaan.


11. Laat hen niet zeggen, grote God:
in onze handen ligt ons lot.
Het is meer dan wij wensen konden,
wij hebben hem totaal verslonden.
Zij steken, Heer, met mij de draak,
ik ben hun bron van groot vermaak.
Ik kan bij U altijd terecht,
verlos mij, Heer en doe mij recht.

12. Nu het weer goed met mij mag gaan
door alles wat U heeft gedaan
klinkt blij mijn lied tot U naar boven.
Machtige God, U wil ik loven.
Vrede daalt uit de hoge neer,
uw macht, uw roem toont U steeds weer.
Daarom prijs ik uw naam, o Heer
en breng ik U mijn dank en eer.


Geef een reactie

Je email adres wordt niet gepubliceerd. Required fields are marked *

Plaats reactie