1. Ik roep U aan, open uw oren,
houd U niet doof, wil naar mij horen.
Als mij geen uitkomst wordt geboden
word ik een dode met de doden.
Met hart en handen smeek ik om
uw hulp vanuit uw heiligdom.
2. Straf mij niet met de goddelozen,
met de kwaadwilligen, de bozen.
Die vrienden mooie woorden zeggen
maar in hun hart kwaad overleggen.
Heer, straf hen om hun slecht gedrag
dat zij vertonen dag aan dag.
3. Zij letten, Heer, niet op uw daden,
maar volgen slechts hun eigen paden.
Nemen hun lot in eigen handen,
maar God legt al hun werk aan banden.
Al wat zij doen breekt Hij kapot
en laat hen over aan hun lot.
4. God heeft mijn roepen van beneden
gehoord en mij op mijn gebeden
geantwoord en mij kracht gegeven.
Hij is een schild rondom mijn leven.
Daarom zing ik voor God, de Heer,
een vrolijk loflied tot zijn eer.
5. Gods kracht, zo groot en onvoorstelbaar,
maakt zijn gezalfde overwinnaar.
Verlos uw volk, geef het uw zegen,
bewaar en leid het op zijn wegen.
Heer, weid het met uw stok en staf
vanaf de wieg tot aan het graf.