1. Al wat God eens geschapen heeft
met al wat er beweegt en leeft,
het ligt voor eeuwig in zijn handen.
Vast staat de aarde in zijn baan.
De zeeën dragen zijn bestaan
als fundament voor alle landen.
2. Wie klimt omhoog naar God, de Heer
en buigt zich daar vol eerbied neer?
Hij die God alle eer wil geven.
Hij die zich niet verleiden laat,
alle bedrog en leugen haat
en zuiver voor zijn God wil leven.
3. Wie zo de wil van Vader doet
die zegent Hij met overvloed,
is Hij nabij op al zijn wegen.
Jij, kind uit Jakobs nageslacht,
God die jou recht en redding bracht,
mag delen in zijn rijke zegen.
4. Open u, poorten, wijd en hoog,
de deuren breed voor ieders oog,
dan kan de Koning binnenrijden.
Wie is Hij toch, die Vorst, vol kracht?
Hij, die met grote overmacht,
zijn volk heldhaftig zal bevrijden.
5. Verhef u, poorten, naar omhoog,
ontsluit voor Hem een ereboog,
dan zal uw Koning binnenrijden.
Wie is Hij toch, die Vorst van eer?
De machtige, Hij, onze Heer,
die altijd voor zijn volk zal strijden.