1. Vertrouwend, met mijn oog op Hem geslagen,
mag ik het met mijn Heer en Herder wagen.
Hij laat mij rusten in de groene weiden,
zijn hand zal mij naar helder water leiden.
Met frisse moed betreed ik nieuwe wegen,
beveiligd op mijn pad onder zijn zegen.
2. Al zou mijn weg door donk’re dalen voeren
waar wilde dieren op mijn leven loeren.
Ik hoef niet bang te zijn in doodsgevaren,
de Herder zal mij voor het kwaad bewaren.
Zijn stok en staf omringen heel mijn leven,
ik rust in Hem met nieuwe moed omgeven.
3. U nodigt mij aan tafel voor de ogen
van hen die haten zonder mededogen.
U zalft mijn hoofd, U bent mij zeer genegen,
ik drink de beker van uw volle zegen.
Uw goedheid Heer volgt mij op al mijn schreden,
wanneer ik weer uw huis mag binnentreden.