1. Ik heb U lief, U wilde mij bevrijden,
met al uw kracht mijn vijanden bestrijden.
U was mijn schild, mijn redder in de nood,
ik was zowaar niet ver meer van de dood.
Maar U heeft uw bescherming mij gegeven,
een veilig huis waar ik bij U mag leven.
En daarom loof ik U bij dag en nacht,
U geeft mij moed, U geeft mij levenskracht.

2. De doodsangst had mij in zijn greep gekregen,
er lagen valstrikken op al mijn wegen.
De dood had mij al bijna in zijn macht,
ik zag geen enkel licht meer in mijn nacht.
Toen schreeuwde ik tot God: “Open uw oren,
zie mijn ellende, wil mijn angstkreet horen”.
Mijn roepen klonk tot in de hemel door
en vond bij Hem, mijn God, een open oor.

3. Toen brak Gods woede los, de aarde beefde,
zo hevig dat haast niemand overleefde.
Verwoestend was de adem van zijn mond,
rook, vuur en as verteerden in het rond.
Toen is Hij van zijn hoge troon getreden
en vloog in ‘t donker zwevend naar beneden.
Van wolken, water, maakte Hij een tent,
een schuilplaats aan Hem zelf alleen bekend.

4. Hij heeft in vuur het wolkendek gebroken,
in donder, hagel, as, zijn woord gesproken.
Zijn pijlen vlogen om de vijand heen,
de bliksemflitsen dreven hen uiteen.
De pijlers van de aarde werden zichtbaar,
de watermassa’s daalden onvoorstelbaar.
Alleen al door de adem van de Heer
was er geen rust of duur op aarde meer.

5. De vijanden; zij stonden mij naar ’t leven
maar God greep in, Hij heeft mij hulp gegeven.
Zij waren sterk, maar geen partij voor God,
Hij redde mij, bewogen met mijn lot.
Zij vielen aan, maar Hij heeft mij gedragen,
hen met zijn sterke arm uiteengeslagen.
Zodat ik weer bevrijd mijn weg kon gaan,
Hij had mij lief, daar kon ik van op aan.

6. De Heer heeft zijn beloning mij gegeven,
omdat ik aan Hem trouw bleef in mijn leven.
Met hart en ziel heb ik zijn wil gedaan,
ik volgde Hem hoe ook de weg zou gaan.
Daarom wil Hij mij zoveel liefde geven
omdat ik altijd voor Hem wilde leven.
Ik vind in hem mijn vrede en mijn rust,
zijn wil te doen dat is mijn lieve lust.

7. Wie eerlijk, zuiver, trouw is in zijn daden
zal God met rijke zegen overladen.
Hij zorgt dat hij, die zwakken onderdrukt
alleen daarvan maar wrange vruchten plukt.
Zij die voor Hem hun hoogmoed demonstreren
die zal Hij een gevoelig lesje leren.
Want wie zichzelf boven God stellen zal
brengt Hij met eigen hand voorgoed ten val.

8. U laat mij echt niet in het donker leven
maar wilt mij licht op al mijn wegen geven.
Met U val ik de wrede vijand aan,
de bozen die mij naar het leven staan.
Wat zou ik zonder U kunnen beginnen,
alleen met U kan ik hen overwinnen.
Ik klim met u over de hoogste muur
en gun wie mij belagen rust noch duur.

9. U gaat ons voor op uw volmaakte wegen,
wie bij U blijft mag delen in uw zegen.
U bent een schild voor wie het moeilijk heeft
omdat hij onder uw bescherming leeft.
U, enig God op wie wij vast vertrouwen,
de vaste rots waarop wij mogen bouwen.
U leidt ons aan uw trouwe vaderhand
op wegen van het onbekende land.

10. U laat mij als een hert de berg bestijgen
hoog boven hen die mij willen bedreigen.
Daar oefent U mijn handen voor de strijd
zodat ik daarop goed ben voorbereid.
En zelf bent U een schild rondom mijn leven
door mij uw raad in woord en daad te geven.
Ik struikel niet, U houdt mij op de been,
ik voel uw zorg voortdurend om mij heen.


11. Ik ben de vijand achterna gaan jagen,
heb hem totaal vernietigd en verslagen.
Niet één die nog op eigen benen stond,
zij lagen dood rondom mij op de grond.
U gaf mij kracht, U heeft voor mij gestreden,
zo hebben zij de nederlaag geleden.
Zij zijn niet meer, de strijd is nu beslist,
hun namen zijn op aarde uitgewist.

12. Want al hun hulpgeroep, het mocht niet baten,
U heeft hen aan hun lot overgelaten.
Daar lagen zij als afval op de straat
dat in de wind als stof verloren gaat.
De overwinning heeft U mij gegeven
want zonder U kon ik niet overleven.
Nu zit ik niet meer bij de pakken neer
want ik vertrouw mij aan U toe, mijn Heer.

13. En bij dit alles is het niet gebleven,
U heeft mij zelfs het koningschap gegeven.
Toen boden volken overal vandaan
mij onderdanig al hun diensten aan.
Zij onderwierpen zich aan mijn bevelen
zodat zij in mijn gunsten mochten delen.
Zij zochten mij, ontdaan van alle macht,
bevend van angst, gebroken in hun kracht.

14. De Here leeft, zijn naam wordt hoog geprezen,
Hij heeft zich als een machtig God bewezen.
Hij overwon de volken door zijn hand,
wie er niet hoorde joeg Hij uit het land.
Zo heeft Hij macht en ruimte mij gegeven
waardoor de mensen vredig samenleven.
Ik ben zowaar de koning haast te rijk
met zoveel zegen in mijn koninkrijk.

15. Daarom kan ik mij nu niet meer bedwingen
een loflied voor uw grote naam te zingen.
Zodat de volken rondom mij verstaan
de grote dingen die U heeft gedaan.
U heeft mij macht en grote roem gegeven
en maakte mij tot koning voor het leven.
U heeft aan David en zijn huis gedacht,
U zegent hem en heel zijn nageslacht.


Geef een reactie

Je email adres wordt niet gepubliceerd. Required fields are marked *

Plaats reactie