1. Ik prijs U God, mijn Koning en mijn Heer,
ik roem uw naam, ik breng U eeuwig eer
en elke dag die U te leven geeft
breng ik U lof, mijn God, die eeuwig leeft.
Groot is de Heer, elk schepsel moet Hem loven,
niets gaat zijn macht en majesteit te boven.
U en uw werk, Heer, zijn niet te doorgronden,
lof zij U, die zich aan ons heeft verbonden.
2. Heer, van uw schepping en uw grote macht
vertelt men aan het volgende geslacht
en van uw glorie en uw majesteit
uw wonderen, hoort heel de wereld wijd.
Ook ik wil, Heer, U lof en eer bewijzen,
om al uw goedheid en uw trouw U prijzen.
Hoe onvoorstelbaar veel heeft U gegeven,
U bent de vaste grond van heel ons leven.
3. Hoe liefdevol en trouw bent U, o Heer,
genadig, vol geduld bent U steeds weer.
U heeft het beste met uw schepping voor,
voor allen bent U goed de eeuwen door.
Daarom zal al wat leeft U eer bewijzen,
al wie U trouw is U van harte prijzen.
Zij zullen zich in eerbied voor U buigen,
voor U, hun Koning, uitgelaten juichen.
4. De Heer ziet om naar wie het moeilijk heeft,
die hier gebukt onder de zorgen leeft.
Wie naar U opzien geeft U brood op tijd
voordat er iemand ook maar honger lijdt.
U opent gul uw handen om te geven
al wat er nodig is voor heel het leven.
Wie tot U roepen, Heer, in vast vertrouwen,
bent U een sterke rots om op te bouwen.
5. Rechtvaardig is de Heer in wat Hij doet,
op het gebed geeft Hij weer nieuwe moed.
Hij hoort het hulpgeroep, de bange klacht
en biedt ons troost in onze bange nacht.
Maar wie niet naar zijn woorden willen horen
die vaagt Hij weg, zij zijn voorgoed verloren.
Laat mij met hart en mond U eer bewijzen,
laat al wat leeft uw naam voor eeuwig prijzen.