1. Heer denk aan David, want U weet
wat hij uit liefde voor U deed,
zijn eenmaal duur gezworen eed,
zijn woord van trouw gesproken tot
de Machtige, U, Jakobs God.
2. Ik zal mijn tent niet binnengaan,
geen rust vinden in mijn bestaan,
niet sluimeren of slapen gaan
voordat U, Heer, een woonplaats heeft
als Jakobs God onder ons leeft.
3. De tijding ging van mond tot mond
dat men de ark van het verbond
in Jaärs wijde velden vond.
Als zij in Sions tent zal staan
zullen wij op de knieën gaan.
4. Kom samen met uw ark, o Heer
en zet U in uw rustplaats neer.
Uw priesters brengen lof en eer
bekleed met uw gerechtigheid.
Uw volk bezingt uw majesteit.
5. Heer, doe uw woord van trouw gestand,
bescherm de koning van het land.
U heeft David, Heer, van uw kant
op zijn verzoek, U voorgelegd,
uw eed van trouw hem toegezegd.
6. Ik zeg je, David, dat je zoon
na jou zal zitten op de troon.
En na hem draagt de koningskroon
zijn zoon die naar mijn wetten leeft
en zich aan Mij gewonnen geeft.
7. De Heer koos naar zijn vast besluit
de Sion tot zijn woonplaats uit.
Als rustplaats door Hem aangeduid
die Hij voor altijd heeft begeerd,
de plaats van waaruit Hij regeert.
8. In Sion heeft de mens het goed,
God is het die de armen voedt
en uitdeelt van zijn overvloed.
Hij kleedt de priesters met zijn eer,
zijn volk zal juichen voor de Heer.
9. Aan David geef Ik eer en macht,
mijn licht bestraalt hem dag en nacht.
Terwijl de vijand schande wacht,
draagt de gezalfde op zijn hoofd
de koningskroon; God zij geloofd.