1. Als God, de Heer, het huis niet bouwt,
ach, houd dan maar met bouwen op;
geen hoogste punt, geen vlag in top.
Wanneer de Heer, de wacht niet houdt
dan heeft de stad noch rust noch duur
al staan de wachters op de muur.

2. Al wie zich aftobt voor zijn brood,
vroeg opstaat om aan ’t werk te gaan
die zal met lege handen staan.
Al werkt hij zich zelfs bijna dood,
het is vergeefs; Gods gulle hand
helpt je, als slapend, uit de brand.

3. Gezegend is wie kind’ren heeft
die door zijn vrouw zijn voortgebracht,
God heeft hem rijkelijk bedacht
in het geschenk dat Hij hem geeft.
Zij zijn vanaf hun vroegste tijd
een bron van kracht en veiligheid.

4. Zij zijn als pijlen in zijn hand
tegen de vijand in de poort,
waardoor hun aanklacht wordt gesmoord.
De boze houdt voor hen geen stand.
Zijn kinderen, zij zijn paraat
zodat hij niet te schande staat.


Geef een reactie

Je email adres wordt niet gepubliceerd. Required fields are marked *

Plaats reactie