1. Als ik mijn nood aan God zal klagen
geeft Hij mij antwoord op mijn vragen,
bevrijdt mijn ziel van hen die liegen
en elke keer mij weer bedriegen.
Die onbetrouwbaar zich verheffen
zal Hij met zware straffen treffen.
Met scherpe pijlen valt Hij aan,
zij zullen als door vuur vergaan.
2. Mijn God, waarom moet ik toch wonen
bij Kedars goddeloze zonen.
Bij hen in Mesach die mij haten,
verdorven zijn in doen en laten.
Ik vind geen rust in hun nabijheid,
ben bang in mijn bedreigde vrijheid.
Mijn woord van vrede komt niet aan,
de oorlog tekent hun bestaan.