1. Toen God zijn volk uit Egypte leidde,
uit slavernij Jakob toen bevrijdde,
toen heeft het rust gevonden.
De stam van Juda werd zijn heiligdom,
Hij zag in liefde naar Israël om,
heeft zich aan haar verbonden.
2. De zee vluchtte weg naar alle oorden
en de Jordaan beefde voor Gods woorden.
Gods macht was onweerstaanbaar.
De bergen schudden op hun vaste grond,
als lammeren sprongen de heuvels rond,
Gods macht bleek onvoorstelbaar.
3. Waarom zee heb je de vlucht genomen,
waarom Jordaan is dat zo gekomen
die schrik aan alle zijden?
Bergen en heuvels wat is je verhaal?
Waarom sprongen jullie toch allemaal
als dieren in de weide?
4. Beef aarde in ontzag voor de Here,
de God van Jakob, koning der ere,
zijn naam is hoog verheven.
Hij die de harde rots met groot gemak
voor helder stromend water openbrak.
God, bron van al het leven.