1. Gelukkig is wie in zijn leven
eer en ontzag aan God zal geven
en liefde voor Gods wet zal tonen.
De kinderen die bij hem wonen
ontvangen eer en rijke zegen
als zij hun gang gaan op zijn wegen.
2. Hij groeit in rijkdom en vermogen,
maar houdt het recht altijd voor ogen.
Wie naar Gods wil hem zullen vragen
is hij een licht in donk’re dagen.
Genade, liefde, zal hij geven,
hij zal hen recht doen in hun leven.
3. Hij die in weelde hier mag leven
en weet met gulle hand te geven,
hij gaat zijn weg onder Gods zegen,
die is zijn gids op al zijn wegen.
Geen onheil staat hem nog te wachten,
zijn naam blijft eeuwig in gedachten.
4. Geen vals gerucht zal hem benauwen,
standvastig is zijn godsvertrouwen.
Hij is niet bang en zijn er zorgen;
hij weet zich bij zijn God geborgen.
De Here zelf zal voor hem strijden,
hem van zijn vijanden bevrijden.
5. Van al de rijkdom in zijn leven
zal hij gul aan de armen geven.
In eer en aanzien zal hij stijgen,
de boze zal verbeten zwijgen.
Zijn plannen zullen schipbreuk lijden,
vervliegen in de rook der tijden.