1. Als zondaars mij met pijl en boog belagen,
boosaardig uit zijn op mijn ondergang.
Als zij mij lokken naar hun hinderlagen
dan houd ik moed en ben voor hen niet bang.
Men zegt: “Vlieg naar de bergen, red je leven”.
Maar de rechtvaardige, hem is allang
een schuilplaats bij zijn goede God gegeven.
2. De Here ziet vanuit de hoge hemel,
gezeten op zijn troon in majesteit,
het menselijk gedoe, het aards gewemel.
Fronsend keurt Hij de mensen wereldwijd
en oordeelt naar hun woorden en hun daden.
Of hart en ziel aan Hem zijn toegewijd
of dat zij zich met zonden overladen.
3. God haat wie hier in kwaad en zonde leven,
stort vuur en zwavel over hun bestaan.
Hij zal de bozen loon naar werken geven,
reikt hen de beker van zijn woede aan
die zij tot op de bodem moeten legen.
Rechtvaardig is de Heer, wie met Hem gaan;
Hij komt hen met zijn milde glimlach tegen.