1. Mijn ziel zing van Gods glorie en zijn macht,
zijn grootheid en onmetelijke kracht.
Een mantel als van licht heeft Hem omgeven,
Hij wordt als op de winden voortgedreven.
Hij spant de hemel als een tentdoek uit,
de winden gaan als boden Hem vooruit
die als in vlammend vuur hun dienst vervullen,
al wat Hij zegt ten uitvoer brengen zullen.
2. U plaatste heel de aarde door uw hand
op pijlers, houdt voor eeuwig haar in stand.
Een grote watervloed had haar bedolven
en overspoeld door wilde woeste golven.
Maar toen U dreigde stoven die meteen
verschrikt en bang naar alle kanten heen.
U heeft hen plaats en ruimte aangewezen,
de aarde heeft geen vloedgolf meer te vrezen.
3. Waar U het wilde mocht het water gaan,
zodat rivier en bronnen zijn ontstaan.
Als levensaders heeft U hen gegeven,
zij hielden voortaan mens en dier in leven.
In boom en struik zingen de vogels luid
hun vrolijk lied voor God, de Here, uit.
Vanaf de bergen vloeien waterstromen,
de aarde zal tot volle bloei gaan komen.
4. Het gras groeit welig in de groene wei,
de landman werpt zijn zaaigoed vrij en blij.
Straks zal de vreugde van het oogstfeest klinken
als men brood eet en vrolijk wijn zal drinken.
Ceders van Libanon door Hem geplant
geeft Hij te drinken uit zijn goede hand.
De vogels nestelen hoog in hun kronen,
hoger nog zullen ooievaars daar wonen.
5. Op bergen vinden steenbokken elkaar,
in kloven schuilt de klipdas voor gevaar.
Wanneer de zon in ’t Westen zal verdwijnen
zal op haar tijd de maan haar licht doen schijnen.
Dan valt de nacht, de wilde dieren staan
al klaar om met elkaar op jacht te gaan.
Zij vragen God om voedsel voor hun leven,
op hun gebrul zal Hij hen antwoord geven.
6. Wanneer de zon opgaat in ’t morgenuur,
rusten zij uit van ’t nachtlijk avontuur.
Hun honger is gestild, de buit is binnen.
Kon mooier nog een nieuwe dag beginnen?
Ook mensen raakt de nieuwe morgen aan,
voor hen breekt juist de tijd van werken aan.
Zij zullen werken om te kunnen leven
en bidden of God daarvoor kracht wil geven.
7. Om al uw werken brengen wij U eer,
uw wijsheid, Heer, verrast ons telkens weer.
De aarde is uw schepselen gegeven,
de diepe wijde zee is vol van leven.
Daar wemelt het van dieren, groot en klein,
zoveel dat ze niet meer te tellen zijn.
Het scheepsvolk hoeft zich echt niet te vervelen
het mag blij met de Leviatan spelen.
8. Al wie er in het groot heelal ook leeft
ziet er naar uit dat U hen voedsel geeft.
U lest hun dorst, stilt honger en verlangen
door gaven die zij uit uw hand ontvangen.
Zij zullen, Heer, zowaar van angst vergaan
als hen geen adem blijft in hun bestaan.
Geeft u die weer, zij zullen weer herleven,
de aarde wordt een nieuw gezicht gegeven.
9. Uw grootheid, Heer, verduurt de eeuwigheid,
op heel de aarde blinkt uw majesteit.
Al wat U doet, Heer, zal U blijdschap geven,
uw hand geeft ons uw zegen in ons leven.
Als U uw ogen op de aarde richt
dan beeft zij voor uw heilig aangezicht.
Raakt U de bergen aan, zij zullen roken
alsof in hen een vuur is aangestoken.
10. Uit dankbaarheid zing ik voor God, mijn Heer
en met een vrolijk lied breng ik Hem eer.
Heer, laat mijn lied U grote blijdschap geven
waarmee ik U wil prijzen in mijn leven.
De zondaars zult U met uw banvloek slaan,
U maakt een einde aan hun boos bestaan.
Maar jij, mijn ziel, prijs enthousiast de Here,
zing luid het halleluja, Hem ter ere!