1. Hij is gezegend die de zonde haat,
zich door de bozen niet verleiden laat,
geen deel heeft aan de kwalijke praktijken
van hen die van het kwaad niet willen wijken,
maar heel zijn leven naar Gods woorden richt,
die overdenkt bij nacht en morgenlicht.
2. Zijn leven is als een geplante boom
die aan de oever van een waterstroom
als toonbeeld van een rijk gezegend leven,
de rijpe vruchten op zijn tijd zal geven,
zijn bladeren; zij vallen niet ten prooi
aan ’t herfstgetij, zij blijven altijd mooi.
3. De nacht breekt voor de wettelozen aan,
de wind laat hen als kaf in ’t niet vergaan,
zij die Gods heilig recht met voeten traden,
zij sterven met hun schulden overladen,
maar wie gelovig in zijn wegen gaan
zal Hij beschermen in hun broos bestaan.